Informatie over de nieuwe pensioenwet van Rob de Brouwer (25 sept. 2023)
Zoals iedereen weet is “the devil in the details”. En vaak zijn de details zodanig verstopt dat je eroverheen leest. Op verzoek van de Minister is een nieuwe Commissie Parameters samengesteld die vorig jaar een nieuw advies heeft uitgebracht over te hanteren parameters voor het huidige pensioenstelsel. Het advies zal overigens ook invloed kunnen hebben op de invulling van het stelsel volgens de Wet toekomst pensioenen (Wtp).
Een van de effecten van het advies betreft de criteria voor inhaalindexatie. Inhaalindexatie is alleen toegestaan als dat toekomstbestendig is. Daarvoor is de TBI een belangrijke graadmeter: de dekkingsgraad waarbij ToekomstBestendig Indexeren geacht wordt te zijn verzekerd. De TBI verschilt enigszins per pensioenfonds maar begaf zich tot voor kort rond de 128%. Is de dekkingsgraad hoger dan is er ruimte voor inhaalindexatie. Die ruimte mag dan voor een vijfde deel worden gebruikt.
Per 1 juli zijn met de inwerkingtreding van de Wtp ook nieuwe parameters van kracht geworden voor de inhaalindexatie. De lange termijn inflatieverwachting is verhoogd van 1,9% naar 2,0%. Het netto lange termijn aandelenrendement is verlaagd van 5,6% naar 5,2%. Verder is de termijn van het ingroeien van de inflatie naar het lange termijn evenwichtsniveau verlengd van 4 jaar naar 9 jaar. In de tussentijd moet gerekend worden met CPB ramingen die hoger liggen dan we in het verleden gewend waren. Bij de meeste pensioenfondsen betekenen deze aanpassingen dat de TBI stijgt met ongeveer zeven procentpunten. Pensioenfondsen moeten na 1 juli 2023 dus een dekkingsgraad hebben van meer dan 135% om (een heel kleine beetje) inhaalindexatie te geven. De gemiddelde dekkingsgraad in Nederland is op dit moment rond 120%. Inhaalindexatie wordt dus een uitzondering.
Stel nu dat een pensioenfonds een dekkingsgraad heeft van 130%. En stel dat het fonds die dekkingsgraad weet te behouden tot aan het moment van invaren in het nieuwe stelsel. En stel dat het betreffende pensioenfonds erin slaagt op 1 januari 2026 in te varen. Op het moment van invaren heeft dit pensioenfonds een zo grote buffer dat deelnemers en pensioengerechtigden een zogenaamde invaarbonus zullen krijgen, die misschien wel tussen 15% en 20% kan liggen.
De gemiddelde duur van een pensioen is ongeveer 20 jaar is. Gemiddeld genomen zal in de twee jaar dat dit pensioenfonds zich voorbereidt op het invaren naar het nieuwe stelsel dus 10% van de gepensioneerden zijn overleden. Die hadden al een indexatieachterstand opgebouwd van meer dan 20%. Maar ondanks de rijkdom van het pensioenfonds zullen zij nooit, zelfs niet een klein beetje, kunnen profiteren van die rijkdom. Het beleid is er zoveel mogelijk op gericht geld binnen de deur te houden, waarschijnlijk met als achterliggend motief dat de ombouw naar het nieuwe stelsel financieel riskant is.
Er wordt wel eens geklaagd dat de mensen in het land weinig vertrouwen meer hebben in hun regering. Dit beleid getuigt daarentegen van een totaal gebrek aan vertrouwen in de pensioenfondsen. Ook in het nieuwe stelsel worden regeltjes en protocollen van bovenaf opgelegd waardoor bestuurders van pensioenfondsen slechts bij het kruisje mogen tekenen.
Een ander mooi voorbeeld hiervan is de keuze voor een projectierendement. Volgens de Wtp mag een pensioenfonds voor de berekening van de uitkeringen uit de persoonlijke potjes van pensioengerechtigden een keuze maken voor een projectierendement. Die keuze is wel beperkt. Uitgangspunt is de risicovrije rente (daar heb je hem weer!) en die mag dan worden verhoogd met een rendementspercentage op zakelijke waarden volgens de adviezen van de Commissie Parameters waarbij er overigens van uit moet worden gegaan dat maximaal 35% van het vermogen in zakelijke waarden wordt belegd. Dan kan de rekenrente voor de uitkeringen een beetje hoger worden dan de risicovrije rente en daarmee stijgt dan ook de uitkering zelf.
Maar let op: als gekozen wordt voor een collectieve uitkeringsfase waarbij alle gepensioneerden in een cohort zitten en gelijk worden behandeld mag het projectierendement niet hoger zijn dan de risicovrije rente. Waarom niet? Omdat bij een dergelijke aanpak er een herverdeling kan plaatsvinden tussen de deelnemers in die collectieve uitkeringsfase. Het mag niet zo zijn dat een jongere gepensioneerde iets inlevert van zijn mogelijke uitkering ten gunste van de oudere gepensioneerde. Kort gezegd: de wetgever verbiedt solidariteit. Dat staat toch een beetje potsierlijk als je weet dat het betreffende contract “het solidaire contract” wordt genoemd. Bij het niet-solidaire contract dat “het flexibele contract” wordt genoemd is een hogere rekenrente bij een collectieve uitkeringsfase dan weer wél toegestaan. Kunt u het nog volgen?
Auteur: Rob de Brouwer
Nieuwsbrief van de Stichting Pensioenhoud 25 september 2023