De politiek ruïneert ons pensioen als laatste sociale regeling (10 jan. 2022)
Al in 2004 is de eerste onwaarheid over ons huidige pensioenstelsel uitgesproken door de toenmalige staatssecretaris SZW Mark Rutte door te stellen dat ons pensioen bij pensioenfondsen ‘onvoorwaardelijk’ is. Die onwaarheid is de basis geworden voor de Pensioenwet 2007 (PW) opvolger van de toenmalige Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW). Op basis van een daarop gebaseerde regeling met de naam Financieel Toetsingskader 2007 (FTK) worden pensioenfondsen verplicht gebruik te maken van een ‘actuele nominale marktrente’ (risicovrije rekenrente) in plaats van maximaal 4%.
Sinds de invoering in de vijftiger jaren van de vorige eeuw maakte de PSW het mogelijk dat de deelnemer een goed eigen pensioen kon opbouwen als onderdeel van de collectieve arbeidsvoorwaarde van zijn werkgever door de premies collectief en solidair te beleggen in één pot bij een non-profit pensioenfonds tegen lage kosten. Door te werken met een kostendekkende premie en het realiseren van goede rendementen van gemiddeld 5% tot 7% over al die jaren konden de pensioenen, een enkele uitzondering daargelaten, altijd worden verhoogd. Uit deze rendementen werd ook de indexatie van het zelf door werkenden opgebouwde pensioen betaald als hun uitgesteld toekomend loon.
De dekkingsgraad werd toen berekend door de contante waarde van de pensioenverplichtingen met een zelf te kiezen vast percentage van maximaal 4% te hanteren, de zogenaamde rekenrente. Om de jaarlijkse premies te kunnen berekenen moest ook de contante waarde van de te verwachten rendementen op de beleggingen worden vastgesteld en daarvoor werd dezelfde rekenrente van maximaal 4% gebruikt. Zonder dat er aan aparte buffereisen moest worden voldaan, bleek sinds de vijftiger jaren tot 2007 dat indexatie vrijwel altijd mogelijk is geweest door de (zeer) hoge dekkingsgraden. Het geheim hiervan is dat het een sociale, collectieve en solidaire regeling was waarbij risico’s werden gedeeld en er geen pech- en geluk-generaties ontstonden, maar wel een hoog pensioen voor de ingelegde premies. Daarom heeft Mercer Melbourne ons pensioenstelsel steeds weer als één van de beste ter wereld beoordeeld.
Het rekenen met één en dezelfde rekenrente voor premie en verplichtingen wordt in 2007 verschillend gemaakt. De berekening van de in 2007 ingevoerde risicovrije rekenrente is opgedragen aan De Nederlandsche Bank (DNB), terwijl in de Pensioenwet en het FTK sinds 2007 staat vermeld dat de marktwaarde van de verplichtingen moet worden gebruikt. Daar er geen markt is voor pensioenverplichtingen heeft DNB als vervanger de Rente Termijn Structuur (RTS) bedacht op basis van de risicovrije rekenrente van de SWAP-markt. De gemiddelde waarde van de RTS is momenteel circa 0,6%. Daardoor moet een pensioenfonds nu al bijna net zoveel pensioenkapitaal bezitten nodig om de pensioenen tot over 60 jaar te kunnen uitbetalen. Op die manier worden de pensioenverplichtingen tot gigantische hoogtes opgedreven, waardoor de dekkingsgraad van pensioenfondsen abnormaal laag is. Met als gevolg dat de pensioenen sinds 2008 niet of nauwelijks meer zijn geïndexeerd voor inflatie. Enkele pensioenfondsen zoals PMT en PME hebben de pensioenen in 2013 en 2014 zelfs moeten korten tot soms wel 7%. Een en ander heeft een onnodig koopkrachtverlies tot gevolg gehad van 25% of nog meer voor miljoenen deelnemers en gepensioneerden. Daar kom nog bovenop dat anders dan voorheen hoge eisen worden gesteld aan het minimaal eigen vermogen (MVEV) die onnodig zijn.
Dit pensioenonrecht moet stoppen, de pensioenen moeten direct weer worden geïndexeerd voor inflatie en de achterstallige indexatie en kortingen aan pensioen dienen met inhaalindexatie te worden gerepareerd. De totale kosten van de gemiste indexatie sinds 2008 bedraagt volgens berekeningen van Huub Esten voor alle gepensioneerden samen eenmalig minimaal € 42 miljard en maximaal € 47 miljard, omdat niet precies bekend is hoeveel pensioenen toch een indexatie hebben ontvangen. De inhaalindexatie voor werkenden en slapers bedraagt volgens dezelfde berekeningen eenmalig € 60 miljard. Dat is maximaal € 107 miljard herstelkosten op een huidig pensioenvermogen per 1 juli 2021 van meer dan € 1736 miljard (opgave DNB). Dat is slechts circa 6% van het pensioenvermogen aan pensioenherstelkosten. Dit pensioenherstel dient dan ook op korte termijn te worden uitgevoerd.
Wilt u zich daarvoor inzetten? Stuur dan emails naar Tweede kamer leden! (Zie ook deze link)
Nieuwsbrief van Stichting Pensioenbehoud van 10 januari 2022